“Ehh… Kun je daar iets mee?”, stamel ik terwijl ik mijn therapeut vertwijfeld aankijk tijdens de intake. Mijn therapeut, ja. Thuis noem ik haar liever ‘coach’. Daarbuiten noem ik haar liever niet. Maar ze is dus mijn – energetisch, jaja – therapeut. Niet omdat ik getraumatiseerd ben, of lijdt aan een zware burn out of depressie. Wel gewoon omdat ik het even niet weet. Wat ik aan het doen ben, of ik daar goed aan doe, en waarom ik steeds zo moe ben. En o mijn god, ik weet hoe ‘dertig’ dat klinkt.
Volgende week word ik 31. Dus dit leek me het moment om de zaken eens grondig aan te pakken. Op te schudden. Te herschikken, zo nodig. En dan bedoel ik alles. Werk, woonplek, relatie, vriendschappen, voortplantingsplannen. Alles is onderwerp van onderzoek. Niet om te pluizen naar dingen die mis zijn, maar om te reflecteren en weloverwogen gevoelskeuzes te maken. De juiste keuzes. Omdat ze nu zo cruciaal lijken. Tot je dertigste kun je wat aanrommelen, uitproberen, lanterfanten, aanpassen, vergissen en omkeren. Zonder dat iemand last van je heeft. Nu lijkt dat een heel ander verhaal. Iedereen om me heen start met zijn eigen planeet bevolken, en nu vraag ik me af: ‘Wat is mijn planeet? Hoe ziet die eruit? Wie woont daarop? Waar in dit universum hangt hij?’. Dat soort dingen.
Glimlachend steekt ze een verhaal af over tekenen van het universum en dat ik er niet voor niks zit. “Dus ja, ik kan je helpen. Ik kan geen keuzes voor je maken, dat moet je zelf doen. Ik kan je begeleiden.” – Shit, denk ik. “Ja, dat is logisch”, zeg ik, voordat ik weer een verhaal af steek over dat ik niet zeker weet of ik wel ondernemer moet zijn. Of ik wel in de juiste beroepsgroep zit. Dat het me zoveel energie lijkt te kosten. Of dat dat misschien ergens anders vandaan komt. Dat mensen altijd tegen me aan praten en ik luister, dat iedereen zo op z’n eigen planeet zit en ik steeds meer afgezonderd lijk te raken, dat me telkens voorneem om te doen wat goed voor me is – yoga en schrijven – maar dat telkens niet doe, dat ik zo moeilijk kan ontspannen, zeker wanneer ik nog werk zie, en werk is er altijd, is het niet thuis, dan is het wel voor mijn werk. En hoe minder betaald werk ik heb, hoe meer ik als ongeleid projectiel aan het werk sla om toch ‘nuttig’ bezig te zijn. Dat ik ook wel weet waar dat vandaan komt – bedankt, mam – maar dat ik het toch niet niet kan doen…
Tot ik helemaal uitgerateld ben en besef dat ik zelden zo lang aan het woord ben, omdat er meestal iemand anders aan het woord is en ik degene ben die luistert. Die doorvraagt, die opneemt, die overdenkt, die meedenkt en die tenslotte zelf echt een oprecht woord over zichzelf ertussen heeft gekregen. Ik ben geen prater. Ik ben ‘een stille’, zoals ze dat al van kleins af aan zo twijfelachtig bestempelden. Maar dat betekent niet dat ik niks te zeggen heb. Des te meer. Dat blijkt nu wel. (Lees hier meer over introvertie, en hoe dat voor mij werkt.)
De intake van een uur worden er twee en ik laat het gebeuren. Dit is even voor mij. Niet meer nadenken voor een ander, voorzichtig zijn met mijn ruimte pakken en twijfelen of het wel oké is. Als het dat niet, hoor ik het wel. En ik hoor het niet. Dus ga ik door, tot ik alles gezegd heb wat het meest zat te prangen om naar buiten te komen. Een tiende van wat ik allemaal zou willen vertellen.
Zodra het echt genoeg is geweest, rond ze af en vraagt me nog een paar praktisch zaken, om de aanmelding rond te kunnen maken. Terwijl ze noteert zie ik pas wat ze draagt. Een vrolijk zomers shirt, met kleurige paradijsvogelbloemen. De bloem die ik op de kist legde van Wilma, de moeder van beste vriendin Freya, iets meer dan een jaar geleden. Ik staar er in stilte naar, terwijl zij driftig blijft noteren en haar opsommende stem naar de achtergrond verdwijnt. “Hé Elsa”, zeg ik. “Over tekens van het universum gesproken…” – Ze kijkt me met tranen in de ogen aan, terwijl ik het vertel, van de bloem. Therapeut aan het janken binnen één sessie: check. Bedankt, universum. Met je tekens. Leuk, hoor.
Mei 2020