De gordijnen. Ze gaan niet meer open. Of zijn het mijn ogen?
Het licht. Ver weg. Zacht melkwit, als een zomerochtend in een nevelig veld, de lucht bezaaid met glinsterende pollenpluimpjes, dansend op de eerste stralen, als een warme verwelkoming van een verse dag. Maar is het wel dag? Ochtend? Nevel. Meer nevel.
Niet huilen, Simon. Ik ben het.
Juni. Het is juni. Ik weet het zeker. Ik ruik het. Die onmiskenbare geur van nieuwe kansen. Een fluisterende zomer komt op vederlichte wieltjes aanrollen, als een wolkenpak van warmte. De lucht wordt langzaam dikker en de hemel helderder, gevuld met goedheid en overdaad. Leven.
Alles ontploft van energie en groei. Kleur en vorm. Blad en vrucht, bloemenzeeën en groene velden. Ergens, tenminste. Mijn voortuin wekt een aardige suggestie.
Mijn stukje wereld. Een paar vierkante meter om iets goeds mee te doen, binnen en buiten de muren. Een miniatuur bloemenzee siert de voorkant van het huis, precies voor mijn raam. Alles komt hier voorbij. En dan bedoel ik niet de fietsers met jas en das en aktetas onder hun snelbinders. Dan bedoel ik onze betere versies. De beesten die ik zie, zouden een kinderboerderij of dierentuin doen blozen. Midden in de stad.
Vogels, zoveel vogels. Ze kwetteren van ochtendgloren tot zonsondergang in de bolstruik in de hoek. Wat zij elkaar allemaal te vertellen hebben, daar zou ik een boekenreeks mee vol kunnen tikken. Och, als ik ze kon verstaan, wat een wereld zou er dan voor ons opengaan. Een vreugde, een wijsheid.
En de egel. Ted noem ik hem. Die komt elke avond op bezoek. Telkens hetzelfde paadje beschuifelt hij, vanonder het tweede boompje van de haag tegen de schutting van de buren komt hij tevoorschijn. Dapper waagt hij zich over de oprit, deels gras met her en der een verloren klaver of madelief. Terwijl de waakhond van de buren hem nog boos na blaft trippelt hij verder over het paadje dat tussen het gras is ontstaan door het op en afrijden van de auto over het laantje. Ooit, toen ik dat nog deed.
Ongelofelijk hoe lang de sporen van een normaal leven overeind blijven in het groen, terwijl de werkelijkheid de illusie al lang heeft ingehaald. Als een cru fossiel uit andere tijden. Nu doet het perfect dienst voor mijn stekelige vriend, als oversteek naar de voortuin. Daar verdwijnt hij tussen de uit de hand gelopen bodembedekker. De maartsviooltjes die paars oplichten in de vooravond, fel afstekend tussen de donkergroene bladeren die in kluwen hun weg hebben gevonden over het hele oppervlak. Langs de duingrassen, stokrozen en loopkamille, samen een schijnbaar geheel in de chaos vormend. Als ik er naar kijk tenminste. Een voorbijganger ziet misschien een verdenking van achterstallig onderhoud, te laat geknipt, te weinig gesnoeid, te veel van alles. Ik zie een prachtige weelde van kleuren, vormen en schuilplekken voor mijn dierentuin. Waar zij de baas zijn, de hoofdrol spelen, zoals het hoort.