Was het hier altijd al zo grijs? Of lijkt dat alleen vandaag zo? De gracht aan het pand, een paar verdiepingen beneden mij, stroomt zachtjes zijn vuiligheid voorbij, de lucht weerkaatsend met hetzelfde grijs. Of andersom. Het is één groot beeld, details niet meer te onderscheiden. Eigenlijk kijk ik nu in een groot niks van grijs. Recht voor mijn neus.
Het leek niet altijd zo één-ig. Ooit leek het me énig, hier. Ooit kwam ik naar Amsterdam met grote ideeën. Geweldige beelden van hoe het zou zijn. Waanbeelden, misschien wel. Maar enthousiast werd ik er destijds in elk geval van. Uitzinnig, mag ik gerust zeggen.
Ik ging weg bij mijn moeder. Eindelijk. Ik was voor het eerst in mijn leven vrij om te kiezen. Ik kon eindelijk gaan worden wie ik dacht dat ik was. Of zou willen worden. Een Groots Persoon. Iemand die echt wel wist hoe het allemaal in elkaar zat. En daar nog naar handelde ook. Iemand die geen enkele moeite had met de grote stad. Die met groot gemak vrienden ging maken, rechtstreeks in het epicentrum van de sociale kringen van jonge, hippe Amsterdammers. Ik zou zwieren over de Albert Kuip op zaterdag, dan warme broodjes bakken terwijl voor mijn raam vrolijk de tram voorbij toefde, witte bloemen in m’n vensterbank. Onverwacht zou één van mijn vele vrienden langskomen, ik zwaai nog uit het keukenraam, gewoon even op de koffie. Die had ik natuurlijk net warm, uit de perculator, vandaar dat mijn gezellige studio er zo heerlijk naar geurt. – Jonge gekkigheid. We hadden tenslotte de eeuwwisseling meegemaakt; bleken toch millenniumproof. Wat konden we dan niét aan? Laat die wereld maar komen! Dat was zo’n beetje de instelling. En ik was al achttien. Super volwassen, dus. Ik ging wel eventjes naar de grote stad, vanuit dat kleine moddergat honderdveertig kilometer verderop dat mijn ouders onze woonplaats noemden, toen mijn vader nog leefde. Ze kon het krijgen, mijn moeder. Met haar regels en vragen. “Met wie was je vannacht uit, dan?” – “Heb ik hem al eens ontmoet? Nee, toch?” – “Denk je wel aan de tijd! En nooit zomaar bij een willekeurige taxi instappen!” Om moe van te worden.
Nu zou ik willen dat iemand me vertelde wat ik moet doen. Of laten. Ik ben inmiddels twaalf jaar, drie (halve) studies, zes baantjes en vier relaties verder. En kijk me hier nu eens. Amsterdammer, dat wel. Maar met een sociale kring van, tja, ongeveer mijn collega’s. En Buddy, de hond van de buren. Hoe het allemaal in elkaar zit, weet ik niet. En hoe ik daar naar zou moeten handelen, no fucking clue. Nog altijd niet. Of misschien zelfs nog méér niet, na twaalf jaar.
– “Evelyn! Eve!”
Ik haat het als ze me Evelyn noemen. Het klinkt als de naam van een koningin, niet van mij. Geërgerd kijk ik naast me. Midden in het gezicht van mijn baas, op niet meer dan 15 centimeter afstand. Super. Hoe krijg ik dit weer recht gezet? Hij is niet de slechtste, hoor. Volgens mij heb ik hem nog nooit kwaad gezien. Niet eens verontwaardigd. Deze man is de rust zelve. Als een vaderlijke ontfermer schept hij hier altijd weer rust in de chaos. Met z’n beige broek. Altijd weer die beige broek. Ik hoop dat hij er een stuk of 5 van heeft, anders is het zorgwekkend. En die blousjes, altijd in lichtblauw of donkerwit – of hoe heet dat? – gebroken wit. De onderste knoopjes net iets te strak om zijn gulle buik heen. Typisch 50 plusser. Zijn gezicht is echter leeftijdloos. Zacht, maar beheersd. Rustige, heldere lijnen. Alsof hij nooit gefronst heeft in zijn leven. Z’n haar nog lichtblond, geen grijs te bespeuren. En een lichte stoppelbaard, die hij schijnbaar zijn hele leven al heeft. Nog voor de hipsters dachten dat ze hem uitgevonden hadden. Hij liep er op z’n vijftiende al mee, dunkt me zo.
Ik kijk hem recht in z’n frustrerend heldere gezicht aan. Snel trek ik mijn nadenkende gezicht in de plooi en geef hem een halve glimlach. Minder oprecht had het niet kunnen overkomen. Ik laat het er maar bij.
“Eve, waar was je nu? We hadden een meeting met Mechanix en je was nergens te vinden! Ik moest me in allerlei bochten wringen om dat uit te leggen. Hoe denk je dat dat er uit heeft gezien?”
Shit! De meeting. Ik had inderdaad met nadruk beloofd aanwezig te zijn. De klant houdt van me. Echt waar, ze vreten me op. Ik kan niks verkeerd zeggen. Dat kan nogal eens van pas komen, als je ze een en ander wil verkopen qua marketing campagnes. Hoe heb ik hen nou laten zitten? Dit is niet goed te praten. Ik probeer het toch.
“Was die vandaag? Nee, nee, ik weet zeker dat we morgen hadden afgesproken. Dínsdag 16 november. Ik weet het nog heel goed. Ik zei vorige week nog: ‘Tot dinsdag!’ – zeker weten. Hoe kan het dat ze hier op máándagmorgen op de stoep staan?” Ik trek er mijn beste onthutste gezicht bij.
“Omdat de meeting op maandag was. Niet op dinsdag”, reageert Peter kalm.
Goeie comeback. Ik zucht en kijk hem schuldbewust aan. “Sorry, man. Ik weet het niet. Het is me ontschoten, ofzo. Gebeurt me normaal nooit.”
“Jawel hoor, vorige week nog. Toen vergat je de presentatie van Moonshine voor te bereiden. En vlak daarvoor kwam je met twee verschillende schoenen naar kantoor. We hebben gelachen, dat wel. Maar het begint me op te vallen dat je met je hoofd heel ergens anders dan hier zit. Wat is het? Een vriend? Gebroken hart?”
Ah, mannen. Nee hoor, dat is het niet. Kan het niet zijn. Daar ben ik al lang overheen. In het algemeen. Ik doe er gewoon niet meer aan. Scheelt een hoop gedoe. Peter kon er niet verder naast zitten!
“Pff!”, sputter ik verontwaardigd. “Nee, joh. Er is geen man, er was geen man en al helemaal geen gebroken hart. Dat van die vergadering dat was gewoon een vergissing. En het licht in mijn appartement deed het die ochtend niet meer, toen ik op de gok twee losse schoenen uit de kast trok. Het zijn gewoon gekke samenlopen van omstandigheden. Ik ben hartstikke hier met mijn hoofd.”
Ik ben echt niet hier met mijn hoofd. En mijn hart heeft misschien toch een paar haarscheurtjes. Oké, scheuren. Oké, het ligt dwars doormidden in mijn borstkast. Compleet aan diggelen. Niet meer te fixen. Hartstikke kapot.
Ik plak een optimistische glimlach op mijn gezicht en staar Peter net zo lang aan tot hij stopt met bezorgd kijken. Hij stopt niet. Stop nou. Doet-ie niet. Ik geef het op. Laat de zwaartekracht zijn werk weer doen, mijn gezichtsplooien zakken omlaag.
“Oké, oké. Misschien ben ik ietsiepietsie afgeleid de laatste tijd.” – Ik kan mijn aandacht nog geen drie minuten ergens bij houden. “Ik ben gewoon een beetje moe.” – Ik heb in geen weken meer een fatsoenlijke nachtrust gehad.
“Ja, zoiets had ik al door”, antwoordt Peter. “Luister, ik heb hier al een tijdje over zitten dubben. Ik denk dat je een sabbatical moet nemen, Eve.”
Een sabbatical? Peter heeft ze niet alle zeven meer. Dat is iets voor vijftigers met een midlifecrisis! Kijk mij hier in de bloei van mijn leven. Net dertig. Alles voor elkaar.
Ik woon in Amsterdam, metropool van Europa! Alles wat ik heb, heb ik zelf opgebouwd. Ben met niks begonnen. En nu ben ik hier: succesvol accountmanager bij Brand-S, een groot marketingbureau. Met een kantoor waar ik door de grote glazen wanden over de grachten kan uitkijken. Een eigen appartement aan de rand van de stad. Het kost een fortuin voor een paar vierkante meter, maar daar werk ik ook hard voor. Ik heb leuke collega’s. Best leuk, zijn ze. Ik kan met ze lachen hier op het werk. En tijdens de vrijdagmiddagborrel. Echt lachen. Hardop.
Er is niks mis met mijn leven. Ik heb vriendinnen. Heb ze al best een tijdje niet gesproken. Probeer wel eens te bellen, maar je weet hoe dat gaat. Allemaal moeder geworden en dan is er opeens alleen nog maar ‘de kids dit’ en ‘de kids dat’. Nooit tijd. Altijd te druk of te moe… Maar Simone zag ik laatst nog! Ik had haar uitgenodigd op mijn verjaardag en ze had een oppas kunnen regelen. We aten samen Chinees. Dat was goed.
Ik eet vaak Chinees. Soms ook van gisteren. Of eergisteren. Niemand weet toch precies meer wanneer het ook alweer de koelkast in ging?
En mijn moeder. Daar heb ik een goede band mee. Ik heb haar al een tijdje niet meer gebeld, bedenk ik me nu. Maar ook dat gaat nu eenmaal zo. Vorige week belde ze mij nog! Of was het de week daarvoor?
Enfin. Niks mis mee. Mijn leven. Ik werk, ik eet Chinees, ik slaap. Hoewel, dat laatste gaat de afgelopen weken niet zo vlekkeloos. Om totaal onduidelijke redenen.
“Ik weet niet of dat nu zo’n goed idee is, Peter. We zitten midden in dat project met Mechanix, dat heeft hartstikke veel potentie!”, reageer met wat ik zelf best een sterk argument vind.
“Jíj hebt veel potentie, Eve, maar niet wanneer je jezelf zo door de mangel haalt. Of het nu een man is of iets anders. Ik denk dat je er even tussenuit moet om jezelf op te lappen. Even opladen, dat is wat je nodig hebt.”
Oké, dat van die man daar zit hij nog aardig goed te vissen. Ik heb geen relatie, maar dat hoeft het verschil echt niet te maken. Ik kan er toch ook niks aan doen dat alle mannen eikels zijn? Vooral Tobias, de laatste in de reeks. Niet mijn schuld dat hij me liet zitten, vlak nadat we hadden besloten dat we exclusief voor elkaar waren. Er was zelfs al sprake van een uitnodiging aan tafel met Kerst bij zijn familie! Uitzinnig was ik. Ik, aan tafel bij mijn schoonfamilie, met Kerst! Ik wenste er al jaren om, heel stiekem. Twee weken geleden hoorde ik plotseling niks meer van ‘m. Ik belde, app-te, alles. Ben zelfs langs geweest bij zijn huis. “Ik moest hem niet zo stalken”, zei hij alleen maar. En: “hij was er nog niet aan toe”. Bullshit. Ik ken de codetaal inmiddels. ‘Ik vind je toch maar niks’, betekent dat. Of ‘ik heb iemand gevonden die nog iets leuker is dan jij’. Kan ook.
Hoe het ook zij: ik ben er overheen. En verder is alles prima. Sabbatical m’n kont. Ik ga gewoon door met mijn leven zoals het is. Helemaal goed. Niks meer aan doen.
Misschien moet ik alleen wat slaappillen gaan nemen. Daar zal ik van opknappen: een nachtje doorslapen. Dan ziet alles er weer heel anders uit. Niet zo grijs. Maar lichtgrijs, dan!
Ik kijk op. Peter is ‘m al gesmeerd. Hij heeft zijn zegje gedaan. Nu is het aan mij, lijkt hij te zeggen met zijn langzaam wegebbende tred door de lange gang, handen losjes in zijn zakken, schouders ontspannen. Ik betrap mezelf op jaloezie. Op zijn absurd nonchalant ontspannen schouders. “Dit moet niet gekker worden”, zeg ik volgens mij hardop terwijl ik hem nakijk en in zijn kantoor zie verdwijnen. Ik kijk weer terug naar de gracht. Nog steeds grijs. En nu?