“Ieeejhuuuw” – De vrouw voor me in de rij springt een halve meter in de lucht. Niet te missen, want we staan in een uitermate verstilde rij, om een kapel in te komen, voor een afscheidsdienst. Zo’n rij waar je de stilte voelt. Waar elk geluid of beweging oneerbiedig zou lijken. Terwijl… Tja, wat zou het meester Piet boeien als wij hier vrolijk stonden te praten en bewegen. Als hij nog leefde.
Maar wat deze vrouw deed, dat had meester Piet uitermate geboeid. De vrouw kirde vol afgunst, om een insect. Een onschuldig sprinkhaantje. Zo’n hele kleine, vaalbruine. Bijna niet te zien, tot hij beweegt of je hem voelt kriebelen. Volkomen onschadelijk en defensieloos. En zij mepte en kirde er op los. “Hier, Henk”, zei ze nog tegen haar man, die het tafereel aangenaam onverschillig bekeek met een achteloze blik over zijn rechterschouder. Alsof hij hoopte dat ze hem er niet in ging betrekken. Tot ze het deed. “Hier, Henk. Een blaadje, dan kun je hem kapotmaken.” Ze had een prachtig goudgeel herfstblaadje op de grond gevonden en spoorde haar man aan het ding te pletten. Genadeloos. En o, wat was meester Piet verontwaardigd geweest. Hij zou opstaan uit zijn recente graf, als hij daar al in lag, dat is pas vanaf vanmiddag, en haar pletten met een iets groter herfstblad. – Nee, dat zou hij niet doen. Hij was vredig. Vriendelijk. Zo vredig en vriendelijk als ze bestaan. Zachtaardig tot het punt waarop je zelf denkt “KEREL, WORDT EENS KWAAD”. Maar dat deed hij niet. Niet meester Piet. Die glimlachte, vergaf en verbeterde de wereld. Hij zou de vrouw aangetikt hebben op haar schouder en een paar fantastische weetjes over de sprinkhaan verteld hebben. Hoe die nu in het broedseizoen zit en daarom alle kanten op springt. Hoe ze van enthousiasme op bomen, takken, gebouwen en mensen springen. Als een wilde begroeting van de wereld, en verkondiging van hun blijdschap.
Ik weet niet of dat een ding is, maar zoiets zou meester Piet de vrouw nu vertellen. Ze zou hem eerst licht verbluft aankijken door de plotselinge ontwaking uit haar moordlustige bui. Dan zou ze hem uit beleefdheid aanhoren en vervolgens uit pure nieuwsgierigheid doorvragen. Ze zou gefascineerd zijn en nooit meer een sprinkhaan willen remmen in zijn springerige enthousiasme. Laat staan pletten.
Maar meester Piet is er niet meer. Dus hij kan het haar niet vertellen. En ik durf het niet. Weet gewoon niet zoveel van sprinkhanen. Ik bekijk het tafereeltje alleen maar van een halve meter afstand, vlak achter haar in de rij, en denk aan mijn schoolmeester van vroeger. Zo eentje die het niet bij rekenen en schrijven hield, omdat dat in het program stond en hij daar voor betaald kreeg. Zo eentje die niet afwisselend van het leerboek naar het schoolbord, en slechts af en toe verveeld of geïrriteerd de klas in keek. Nee, zo eentje die zijn leerlingen zag en naar hen luisterde. Die hen leerde over waterspringers en wandelende takken. Over fantasie en verhalen. Over het leven, en hoe je het leeft. Op jouw manier, met anderen. Vredig, vriendelijk, zachtaardig.
Ik denk aan hem met een glimlach, terwijl de vrouw zich beschaamd stilhoudt wanneer haar man weigert het beest te pletten. Wat hadden we nog veel van hem kunnen leren, die meester.