“Hey Evelyn” – Ik schrik op. Mensen moeten echt stoppen met uit het niets mijn naam roepen van dichtbij. Voluit. Naast me zit, gehurkt op zijn even prachtig gebruinde als gespierde benen, de surfdude. Sinds de avond me gisteren afkoelde heb ik de nacht doorgebracht in Casa de Surf. Vandaag zal ik een nieuw onderkomen zoeken, maar eerst kwam ik even luieren op hetzelfde strand voor de deur. Met dezelfde surfdude die me gisteren uit het niets welkom heette. Wat was zijn naam ook alweer? Wacht even. Volgens mij heeft hij die nooit verteld. Of wel? Wie ís deze kerel? “Who áre you?!” zeg ik iets onvriendelijker dan bedoeld. De Amsterdamse directheid zit er nog behoorlijk in. Met een half lachje kijkt hij me aan, alsof hij niets anders had verwacht dan precies die vraag. “Ricardo. Yigo voor vrienden. We hebben elkaar gisteren al voorgesteld.”
“Oké, Yigo. Dan zal ik dat even opnieuw doen. Mijn naam is Éve. Niet Evelyn. Ik ben geen koningin ofzo, dankuzeer.” Shit, ben ik weer een bitch.
“Oké, oké, ik snap het” reageert hij onverstoord kalm. “…Eve.”
Heerlijk hoe het klinkt met zijn Portugese tongval, uit die Portugese mond met die rij tanden en die ogen… “Eh, ja. Zo is het. Eve. Bedankt, Yigo. Leuk je te ontmoeten. Hi.” – Denkbeeldige klap voor mijn voorhoofd.
“Leuk om jou te ontmoeten, Eve.”
We lachen een beetje onnozel en staren dan tegelijkertijd naar de zee en de horizon er achter. Ik met een blik die bedoeld is om semi-mysterieus in de verte te staren, en omdat ik niet weet wat ik nu moet zeggen. Hij blijkbaar met een exact doel. “Kijk”, zegt hij terwijl hij met zijn vinger naar, wat het lijkt, niets in de verte van het water wijst. “Daar zie je een hele set golven opkomen.” Ik zie nog steeds niets meer dan de plas water die we ‘zee’ noemen. “De kleine plooien in het water in de verte lijken niets te betekenen, maar als je weet hoe je moet kijken weet je dat het prachtige open golven worden waar je in de volle lengte overheen kunt glijden. Of dat het juist misbaksels zijn die meteen dichtklappen en waar je de moeite dus niet eens voor hoeft te nemen om te peddelen.”
“Ben je me nu lekker aan het maken voor een surfles, Yigo? Is dat wat je hier doet? Ben je een soort propper, zoals ze aan de Spaanse kust hebben om toeristen een club in te krijgen, maar dan voor de lokale surfschool?”
“Haha, nee Eve. Van mij hoef je niets. Ik zag gewoon dat je hier in je eentje zat te genieten van de zee. Vond ik mooi om te zien. Dus deel ik graa wat ik zo mooi vind aan de zee. Hoe je hem kunt leren lezen zoals je het leven zou moeten leren lezen.”
“Aja, en hoe is dat dan?”
“De zee doet precies wat hij wil, zonder dat jij daar ook maar enige invloed op hebt. Net als het leven. Al verkeren we vaak in de illusie dat we die invloed wel hebben. Dat we überhaupt iets naar onze hand kunnen zetten. Maar dat is onzin. Je moet werken met wat je hebt. De golven die je kant op komen nemen zoals ze zijn. Hard werken voor de goede golven en weten hoe je de slechte over je heen laten komen en voorbij laat drijven. Meer invloed dan dat hebben we niet. Er is alleen maar eb en vloed, en goede en slechte golven. Mooi vind ik dat.”
Ik vind hém mooi. Heerlijk. Prachtig. Van mij mag hij blijven praten. Niet alleen om het Portugese accent in zijn Engels. En niet alleen om hoe hij er uit ziet als hij iets zegt. Wát hij zegt. Man. Ik wil het leven ook leren lezen. Ik wil de golven leren lezen. En ik wil dat hij het me leert. Het interesseert me niet dat ik deze gast pas sinds gisteren ken. Dit moet zijn waarom ik hier ben. Ik ga het leven leren lezen. Mijn stemming verzacht en mijn Amsterdamse muren brokkelen af. Ik ben hier alleen, zoals Yigo fijn geobserveerd had, en ik kan wel wat aanspraak en invulling van mijn dagen gebruiken. Dit is mijn kans.
“Dat klinkt echt geweldig, man. Ik heb zelf ehh… nogal moeite met ‘het leven lezen’, snap je?” Yigo kijkt me geïnteresseerd aan en laat met opzet een stilte vallen. Ik praat als vanzelf verder. Tegen een volslagen vreemde. Op een strand. In Portugal. Nadat ik er pas een paar dagen ben. Maar what the hell. “Ik kom uit Amsterdam. Iedereen raast er maar door, inclusief ikzelf. Niks en niemand doet ertoe, behalve je eigen kleine leventje. De borrels op vrijdag zijn gezellig, maar daarna gaat ieder weer z’n eigen weg.” Nog steeds zijn bemoedigende blik. Deze man hoeft duidelijk nergens naartoe. Hij lijkt geboren om hier op dit moment, op dit strand naar mij te luisteren. “Ik dacht ik er Een Geweldig Leven zou gaan opbouwen”, vertel ik verder terwijl we nu beiden naar de zee turen. “Uiteindelijk is mijn leven niet zo geweldig geworden, als ik nu letterlijk van een afstandje naar kijk. Daarom ben ik hier naartoe gekomen deze week, weet je. Mijn leven lijkt alleen maar kleiner geworden naarmate de stad groter werd.”
“Dat klinkt eenzaam”, reageert Yigo. En hij heeft gelijk. Zo klinkt het. En zo is het, besef ik.
“Ik heb wel vriendinnen”, reageer ik verdedigend. Hij moet niet denken dat ik een loster ben. “Maar zij zijn allemaal neergedaald in de één of andere uithoek van het land om er te trouwen en baren. Ze zien mij als ‘de kinderloze workaholic’ op wie ze afwisselend jaloers en afgunstig zijn.”
“En familie?”, vraagt hij eerder geduldig dan nieuwsgierig door.
“Mijn familie zie of spreek ik zelden. Mijn moeder kan een keer bellen, maar dan hoop ik dat we snel door de nieuwtjes heen kunnen om vervolgens weer op te hangen. Eens per jaar is een familiedag, waar ik altijd wel onderuit kom met een smoes over drukte op het werk. En ik heb buren, maar die bespieden me alleen maar. Zeuren dat ik teveel lawaai maak.”
Yigo kijkt me steeds bezorgder aan.
“Vergis je niet, Amsterdam is niet alleen maar ellende!” God, ik wist niet eens dat ik er zo over dacht. Denk ik er zo over? Is het zo erg? Of raaskal ik nu maar wat? En hoe kom ik in vredesnaam bij om alles hier op tafel – eh… op het strand te gooien? Wat moet hij wel niet denken? No way dat hij morgen nog eens gedag komt zeggen. Hij kan beter ergens anders gaan proppen.
“Wat is er dan niet ellendig aan?”, vraagt hij dan als reactie op mijn laatste halfbakken verzachting van dit pleidooi tegen mijn Amsterdamse leven.
“Ehm…” Ik denk na. Te lang om nog geloofwaardig over te komen. “Ik had er ooit een mooi beeld bij”, begin ik te vertellen. “Een snel en succesvol stadsleven. Ik verruilde het huis van mijn ouders voor een kleine, muffige kamer aan de rand van de stad voor 700 euro per maand. Dat was op zich nog geen probleem, want ik had gespaard. En het zou het allemaal waard zijn.”
Yigo blijft me geboeid aankijken, zonder een greintje spot of verveling.
“Het studeren was leuk. Communicatie en media rondde ik binnen de tijd af, na een aantal jaar keihard studeren, werken voor de huur en feesten met studievrienden. Ik kreeg het allemaal geregeld. Tot we in Het Werkende Leven terechtkwamen. In het weekend werd er in het begin nog wel eens samen gegeten of doken we de kroeg in. De gezelligheid die overbleef, verbleekte gauw. We kwamen nog maar om de zoveel maanden bij elkaar en waren dan alleen maar bezig met updates van elkaars leven. ‘Ik werk nu hier’, ‘Ik woon nu daar’, ‘O goh, dan moeten we daar echt eens gaan housewarmen’ – wat er uiteindelijk nooit van kwam. We bleven elkaar wel zien, anders zou ons sociale leven helemaal zakken tot het ijzige nulpunt waar je alleen nog contact met je collega’s hebt. Sneu punt. Dus bleven we elkaar sporadisch zien, maar de onderwerpen veranderden. Verwijderden zich steeds verder van mijn wereld. ‘Ik ga trouwen’, ‘Ik ga in dat-en-dat dorp wonen buiten de stad’, ‘Ik ben zwanger’. En toen werd het contact geminimaliseerd tot niet meer dan wat semi-verplichte telefoontjes. ‘Tja, het is zo lastig om nu helemaal naar de stad te reizen met die kids, dat snap je vast’. Mateloos irritant werden die gesprekken. Ik had tenminste nog een spannend leven in de stad. Dacht ik.
Totdat ik het punt bereikte. Mijn enige sociale contact was écht alleen nog maar met collega’s en de hond van de buren. Het leven werd werken en slapen. Ik werd er sikkeneurig van, en verward.” Ik viel even stil en besefte wat ik net allemaal verteld had. Tegen deze ehh… Yigo?
“En waar kwam het keerpunt? Het moment dat je de Portugese zon opzocht om dat leven te ontsnappen?”
“Ik kwam op het werk opdagen met twee verschillende schoenen.”
Hij lacht. Ik kijk hem verschrikt aan en lach dan mee. Nu pas dringen de woorden die Peter een dikke week geleden uitsprak tot me door. Fuck. Hij had gelijk. Ik was écht toe aan een break. Er moet iets veranderen. Hoe zag hij dat voordat ik het zelf doorhad?
“Zou je het mij kunnen leren?”, vraag ik Yigo terwijl ik hem recht aankijk. “De zee lezen en de goede golven surfen? Het leven moet ik zelf doen. Maar misschien als ik eens begin bij de zee?”
Hij lacht en knikt. Daar gaan we dan. Waar kan ik die privéles boeken?