Hier volgt een mededeling.
Het volgende betreft een korte samenstelling van verschillende observaties door de jaren heen, vanachter mijn woonkamervenster. Een venster dat grenst aan een drukke straat. Zo’n plek waar men veinst een leven te leiden volgens een vastomlijnde agenda.
De heilige graal. Een tijdsschema dat met voorspellende kracht het leven vastlegt. Alsof dat een mogelijkheid is. De arrogantie is van stuitende aard.
Ik was er een van, dus veracht mij niet. Het oordeel komt van een metgezel. Een ervaringsdeskundige in reppen en hollen.
Zo kwam het precies dat ik achter het venster belandde. Niets van onzedelijke aard. Dat had ik gehoopt, maar zo gelukkig ben ik niet geprezen. Nee, dat is niet de beloning die mij ten deel is gevallen na een eervol leven. Ik mijmer, achter mijn woonkamerraam. Ik sta hier en bekijk het opgejaagde dier, de mens, dagelijks met verwondering gemengd met moedeloosheid.
Geen mooie verwondering, zoals je die kunt hebben voor een zonsondergang, of een wijdse blik op een heideveld in bloei. Dit is het soort verwondering dat in de categorie ontsteltenis valt.
Maar hoe kwam ik daar? Mezelf verwonderend vanachter het glas dat mij scheidt van De Beschaving. Ik heb Alzheimer, is mij verteld. Het jolige soort, dat elke dag een andere grap met je uithaalt, een andere versie van jezelf toont of in een andere hevigheid tevoorschijn komt. De duvel in z’n hoogstpersoonlijke doos.
Althans, dat is wat men me vertelt. De aardige dame in het eeuwige witte hemd, met die prachtige zakken waar ze telkens weer de meest ongelofelijk rijke voorraad aan pillen uit tevoorschijn haalt. Ik eet niet meer, want mijn calorieënaantal wordt met gemak opgebouwd uit die berg pillen. Ze zal het goed bedoelen, dus ik geloof haar maar op haar zachte soezende sussende woorden. Weet zij veel dat ik hiervoor een mens ben geweest.
Dus nu vergaap ik mijn dagen aan de passerende buitenwereld. Die onstuimige massa van jonge studenten, voorstiefelende hondenuitlaters, gehaaste moeders met hun kroost als verkoopwaar in een bak voor hun fiets gepropt, en razende wagens, die sneller naar hun schijnbaar geliefde, maar werkelijk levenloze kantoorbaan sjezen.
Dat zijn ze. De mensen die mij nakomen. De mensen die ik voor ging. En kijk mij nu. De prijzen aan het innen aan het einde van de schijnregenboog. De gouden pot, gevuld met een leeg hoofd. Een ongrijpbare vergetelheid, waar ik met de dag verder in opgezogen wordt, tot er niets over is van al dat leven.